1611: Een Marokkaanse diplomaat in Nederland
Shihaab al-Din Ahmed al-Hajari

 

Samenvatting
Deze bron bevat een reisverslag van Shihaab al-Din Ahmed ibn Qaasim al-Hajari, een Marokkaanse diplomaat die in de zeventiende eeuw een bezoek bracht aan de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Na zijn bezoek vereeuwigde al-Hajari zijn ervaringen in zijn boek Naasir al-Dien ʻalaa ʼl-qawm al-kaafirien. Tijdens zijn bezoek ontmoette hij verschillende belangrijke personen waaronder de Leidse geleerde Thomas van Erpe [beter bekend als Thomas Erpenius, Gorcum 1584 – Leiden 1624] en niemand minder dan prins Maurits van Oranje-Nassau [Dilleburg 1567 – Den Haag 1625]. In zijn boek schrijft al-Hajari over Amsterdam, Leiden en Den Haag. Hoewel hij ook veel schreef over andere Europese steden is in deze vertaling slechts zijn schrijven over de Republiek verwerkt.

Context: over de auteur
Shihaab al-Din Ahmed ibn Qaasim al-Hajari werd omstreeks 1570 geboren in het Spaanse dorpje al-Hajar, in de buurt van Granada, Spanje.*** Hij bracht het grootste deel van zijn jeugd door als morisco [crypto-moslims]. Rond 1598 vluchtte hij naar Marokko en settelde hij zich in Marrakecht. Daar zou hij tot ongeveer 1636 blijven wonen. In zijn jeugd leerde de Andalusische al-Hajari naast het Arabisch ook Spaans en Portugees. Zijn meertaligheid maakte hem een waardevolle persoonlijkheid. In Marokko trad hij als vertaler en secretaris in dienst van de Saadi-sultan Moulay Zaydan [regeerde van 1603 tot 1627]. Enkele jaren na zijn indiensttreding vertrok hij op een grote diplomatieke missie naar Europa waar hij tussen 1609 en 1611 door Frankrijk en de Lage Landen trok. Een van de doelen van deze reis was om de geconfisqueerde bezittingen van de moriscos [na hun verdrijving uit Spanje] nog enigszins te redden. Ook was er nog een waardevolle boekencollectie van Moulay Zaidan die gered moest worden. Maar voor een geleerde en avonturier als al-Hajari was de reis natuurlijk vooral een ideale kans om meer te leren over het zeventiende-eeuwse Europa.

Rond 1636 vertrok al-Hajari naar het Midden-Oosten om de bedevaart te verrichten. Na de Hadj verbleef hij enige tijd in Egypte waarna hij naar Tunesië vertrok. Het gebrek aan bronmateriaal maakt het moeilijk te zeggen hoe al-Hajari de laatste jaren van zijn leven doorbracht. Wel weten we dat hij pas na 1638-39 moet zijn overleden gezien hij in dat jaar nog een werk over buskruittechnologie en kanonnen publiceerde. Al-Hajari was een waardevol diplomaat en wetenschapper wiens overgebleven werken ons veel vertellen over zowel het Europa als de islamitische wereld van de zeventiende eeuw.

*** Correctie van prof. dr. G.A. Wiegers over de geboorteplaats van al-Hajari: De plaats waar al-Hajari werd geboren is Hornachos, Extremedura, niet Granada. 

Over de bron
Al-Hajari gaf zijn boek de eigenaardige titel Naasir al-Dien ʻalaa ʼl-qawm al-kaafirien, wat kan worden vertaald als ‘De overwinnaar van het Geloof op de ongelovigen’. De vertaling hieronder is gebaseerd op de Engelse vertaling van Mohamad Ballan, werkzaam aan de Univeristy of Chicago. Zijn vertaling is gebaseerd op de Arabische Beirut editie, hier te downloaden als PDF. Deze vertaling is geschreven en gepubliceerd met persoonlijke toestemming van Mohamad Ballan.

1. Bron van de vertaling Shihaab al-Din Ahmed ibn Qaasim al-Hajari, Naasir al-Dien ʻalaa ʼl-qawm al-kaafirien (Beirut, 1999), pp. 113–119
2. De vertaling van Ballan: ballandalus.wordpress.com/2015/06/28/an-andalusi-muslims-in-early-modern-europe-shihab-al-din-a%E1%B8%A5mad-al-hajaris-description-of-the-17th-century-netherlands/

Opmerking: Er is ook een complete vertaling van het boek (in het Engels beschikbaar) door de Nederlandse wetenschappers P.S. van Koningsveld, Gerald Wiegers en Q. al-Samarrai, met als titel “Kitāb Nāṣir al-Dīn ʻalā ʼl-qawm al-kāfirīn = (The supporter of religion against the infidels)” (Madrid 1997).

Update: De meest recente en meest uitgebreide editie is die van Van Koningsveld, al-Samarrai en Wiegers, Madrid: CSIC 2015.


BRON


Vertaling van de Bron:

Naasir al-Dien ʻalaa ʼl-qawm al-kaafirien


Shihaab al-Din Ahmed ibn Qaasim al-Hajari schrijft:

“Bij aankomst in Amsterdam (Mustardaam) raakte ik onder de indruk van hoe goed gebouwd, goed georganiseerd en van hoe druk bevolkt de stad wel niet was. Het was bijna net zo groot als de stad Parijs in Frankrijk. Ook is het de stad met de meeste schepen ter wereld. Er wordt gezegd dat er wel zesduizend grote en kleine schepen zijn. Ieder huis was van top tot teen elegant geschilderd en versierd met heldere kleuren. En ieder huis was ook met stenen versierd en was in vorm en bouwstijl weer anders dan het huis ernaast. Ik heb velen ontmoet die de landen van het Oosten hebben aanschouwd, de landen der Slaven, Rome en andere landen in de wereld. Maar allen vertelden mij dat in geen van deze landen huizen staan die zó prachtig en zó goed gedecoreerd zijn [als in deze stad].

Nederland [Flandis] bestaat uit zeventien provinciën die ooit allemaal werden geregeerd door de koning van Spanje [sultaan bilaad al-Andalus]. In deze landen kwam een grote geleerde op genaamd Lutrie [Maarten Luther, 1483 – 1546] en een andere genaamd Qalbin [Johannes Calvijn, 1509 – 1564]. Beiden schreven hun visie over hoe bepaalde elementen van het christendom zijn verdraaid en niets meer te maken hebben met de religie zoals die is gebracht door onze heer Jezus en in de Evangeliën. Ze schreven over hoe Pausen in Rome mensen regelmatig misleidden door het aanbidden van beelden te stimuleren en door innovaties te introduceren in de religie. Een voorbeeld daarvan is het verbod voor priesters om te trouwen, en meer. Deze school [madhab] is overgenomen door de mensen van de Nederlanden, waarmee ik verwijs naar de Zeven Provinciën, die tot de dag van vandaag in opstand zijn tegen hun soevereine vorst.

Amsterdams stadsgezicht met huizen aan de Herengracht en de oude Haarlemmersluis, Jan van der Heyden, ca. 1670. Bron: Rijksmuseum.

De mensen van het koninkrijk Engeland, alsmede velen in Frankrijk, volgen eveneens deze school. Hun religieuze leiders waarschuwen voortdurend tegen de paus. Ze verbieden hun mensen beelden te aanbidden en sporen hen aan om moslims niet te haten omdat zij [moslims] worden gezien als het Zwaard van God op aarde tegen de beeldenaanbidders [de Katholieken]. Dat maakt dat er enige sympathie heerst jegens moslims. Zeven van de zeventien provinciën [der Nederlanden] zijn ongeveer zeventig jaar geleden in opstand gekomen tegen de koning van Spanje. De koning was niet in staat ze te onderwerpen. Deze natie is de sterkste aller Christenen wanneer het aankomt op maritieme kracht en capaciteiten, en iedere provincie is vrijwel compleet omringd door water, de [Atlantische] oceaan.

Eenmaal aangekomen in de stad Leiden troffen we vele kenniscentra die ‘de wetenschappen’ onderwezen. Ik trof een man [Thomas Erpenius, 1584-1624] die Arabisch kon lezen en deze taal tegen uitbetaling van een salaris aan anderen onderwees. Ik ontmoette hem eerder in Frankrijk waar hij mij uitnodigde bij hem thuis. We communiceerden in het Arabisch. Hij had een meesterlijke uitspraak van woorden en zijn zinsconstructies waren correct. Ook bezat hij een groot aantal Arabische boeken, waaronder de Edele Koran. We begonnen een theologische discussie en hij bevestigde zijn geloof in de Drie Eenheid, iets waarover zij [de protestanten] en de paus en diens volgers het eens zijn. Hij prees zijn eigen religie en onze heer Jezus. Ik zei tegen hem: “Al je prijzingen [van Jezus] zijn op hun plaats, en wij [moslims] zijn het met je eens, behalve met je bewering dat hij God of de Zoon van God is.”

Toen begon hij over de Heilige Geest.
Ik antwoordde: “Is de heilige geest hetzelfde als de Parakleet [παράκλητος – Paráklētos] die in de Evangeliën wordt genoemd?”
“Jazeker!”, zei hij.
Ik zei: “Je bent een talig man, dus vertel mij eens wat Parakleet betekent”.
Hij antwoordde: ‘Het is geen Latijn, het is een Griekse term die naar het Arabisch zou kunnen worden vertaald als ‘bemiddelaar’ [shafii’].”
Ik zei: “Dat is precies een van de namen van onze profeet Mohammed [moge de vrede en zegeningen van Allah met hem zijn]. Refereert deze term naar een specifiek persoon?”
“Ja”, zei hij.
Ik zei: “Hoe kan het dan onderdeel zijn van de Drie Eenheid als je claimt dat de laatstgenoemde één enkele entiteit is?”

Op dat moment werden we onderbroken door een beroemde geneeskundige die een expert was in medicijnen en (verwante) wetenschappen. Hij zei: “We hebben een Latijnse vertaling van de Koran in ons bezit, maar we konden er geen enkel wonder in vinden die te vergelijken is met de wonderen die in de Evangeliën worden genoemd! Bezitten jullie [moslims] boeken over de wonderen van jullie profeet?”

Ik zei: “Jazeker! Een van de meest bekende werken op dit gebied is geschreven door Qaadhi ‘Iyaad [1083–1149]”. Ik haalde enkele passages aan uit zijn werk. Toen vervolgde ik: “En we hebben nog vele andere boeken op dit gebied. De profeet [moge de vrede en zegeningen van Allah met hem zijn] verrichte wonderen in het bijzijn van grote hoeveelheden mensen. Toen mensen zijn uitmuntendheid, zaligheid en waarachtigheid zagen in woord en daad, alsmede zijn proclamatie van de absolute Eenheid van God, ondanks het feit dat hij ongeletterd was, traden zij toe tot zijn religie. En God de Almachtige deed de Waarheid zegevieren totdat deze zich vestigde boven al het andere. Waarlijk, het overgrote deel van de beschaafde wereld volgt zijn religie.”

[Na meer theologische discussies over de aard van wonderen…]

Een paar aanwezige geleerden brachten een Arabisch boek en vroegen me of ik het kon lezen. Na er vluchtig doorheen te hebben gebladerd zei ik: “Ik begrijp wat er staat en kan het zelfs voor jullie vertalen naar het Spaans als jullie zouden willen.”

Ze keken verbaasd en zeiden: “Dit boek is afkomstig uit een eiland in Oost-Indië (al-hunoed al-sharqiyyah), ver van ons vandaan. Het duurt bijna een jaar om het te bereiken. Het is wonderbaarlijk dat je dit boek helemaal begrijpt, ondanks dat er een enorme afstand is die jouw land scheidt van dat van hen. Dit feit is een bewijs dat de Arabische taal een enkele, verenigde taal is die kan worden verstaan in alle landen. In onze eigen landen verschilt onze spraak hevig vanwege de grote diversiteit aan talen. Engeland, Frankrijk, Spanje, Italië, Duitsland, Moskou… allen spreken geheel verschillende talen terwijl jullie Arabisch één is.

Hier spraken zij de waarheid. Want wie de Arabische taal spreekt heeft de vermelding van/herinnering aan God op zijn tong. Zoals sommigen in Spanje gewend waren te zeggen: ‘Er is geen Arabisch zonder God, en er is geen Spaans zonder de Duivel’. De Spaanse christenen staan er namelijk om bekend dat ze continu de Duivel aanhalen wanneer ze praten. Niemand haat de Arabische taal behalve zij die onwetend zijn over diens deugden en zegeningen. En zoals het Arabische boek uit Oost-Indië bewijst waren de bewoners van die streek inderdaad ook moslims.

De Leidse geleerde Thomas van Erpe [beter bekend als Thomas Erpenius, Gorcum 1584 – Leiden 1624]. Bron: National Portrait Library, npg.org.uk.

We vertrokken vanuit Leiden naar de stad Den-Haag (al-haayah), het politieke centrum waar de zetel van de stadhouder is gevestigd. Daar stuitte ik op de boodschapper van de prins. Ik had hem eerder ontmoet in Marrakech. Hij was mij erg dankbaar voor de moeite die ik had gedaan om hem vrij te krijgen uit gevangenschap. Hij was in Marrakech omdat de koning van Spanje een vloot had gestuurd richting de eerdergenoemde opstandige provinciën. De opstandelingen onderschepten die schepen en kaapten enkele ervan. [Voor wat tot ons is gekomen] gooiden ze de christelijke bemanning in zee en bevrijdden ze alle bemanningsleden die moslim waren, en dat waren er zo’n driehonderd. Deze moslims werden op een groot schip gezet en als ‘cadeau van de Nederlanders’ gestuurd naar de sultan van Marrakech, destijds Abu Faaris, de zoon van Moulay Ahmed. Dit alles gebeurde rond het jaar 1014 H. [1605-1606 n.Chr.].

Degene die ze [de moslims] vervoerde was diezelfde boodschapper die ik weer tegenkwam in Den-Haag, zijn thuisland. Hij verbleef twee jaar lang in Marrakech. Daarna, in die nare tijd, kwam Moulay Zaydan op als de onverslagen soeverein van Marokko [r. 1603 – 1637]. Deze heerser nam de boodschapper gevangen omdat deze geen geschenken had voorgedragen tijdens zijn bewind. Toen de boodschapper al enige tijd vast zat kwam dit nieuws mij ter oren. Ik benoemde de goede manier waarom zij [Europese christenen] de moslims hadden behandeld die als vertegenwoordigers met cadeaus naar hun landen waren gestuurd. Daarom besloot ik deze persoon te steunen en sprak ik met de vooraanstaande jurist en geleerde Mohammed ibn Abdullah [al-Rajraaji, overleden in 1613], die vervolgens namens mij sprak met de heerser en zo de man vrij kreeg uit gevangenschap. Dit maakte dat, toen deze man mij trof in zijn eigen land, hij de prins, wiens naam Maurisio was [prins Maurits van Nassau, de zoon van Willem van Oranje, r. 1595-1625], informeerde over mij en mijn daden, waarna ik op audiëntie bij hem mocht.

Toen ik bij de prins was vroeg hij [de prins] mij: “Met welke talen ben je bekend?”
Ik antwoordde: “Arabisch, Spaans en Portugees. En ik versta Frans, maar kan het niet spreken.”
Hij zei: “Ik spreek Frans en versta Spaans, maar kan dat laatste niet spreken. Daarom zal ik spreken in het Frans, en jij in het Spaans.”
Ik ging akkoord.
Hij vroeg mij: “Wat denk je dat ertoe heeft geleid dat de Spaanse koning de Andalusiërs heeft verdreven uit zijn land?”
Ik antwoordde: “U moet weten dat de Andalusiërs zonder weten van de christenen gewoon moslims zijn gebleven. Soms werden mensen betrapt bij het beoefenen van hun religie. De christenen sleepten hen dan voor de rechter om hun ware religie naar boven te halen. Een beproeving waarvoor niemand veilig was. Het was voor hen [moslims] niet toegestaan om mee te doen aan oorlogen, die normaalgesproken zorgen voor grote verliezen. Noch was het ze toegestaan om aan boord te gaan [van schepen] uit angst dat ze van de kans gebruik zouden maken om te vluchten naar hun geloofsgenoten [in Noord-Afrika]. Ook de zee zorgt voor het verlies van vele mensenlevens. Verder zijn er onder de christenen vele monniken, priesters en nonnen die geen kinderen krijgen. Onder de Andalusiërs zijn daarentegen geen priesters, monniken of nonnen. Hun aantallen nemen zelfs alleen maar toe omdat ze niet meedoen aan oorlogen, niet de zee opgaan en omdat ze veel kinderen krijgen. Volgens mij is dit de voornaamste reden waarom de koning van Spanje het nodig vond ze te verdrijven. Hun omvang zou namelijk met de tijd alleen maar groeien. Begrijp je wat ik heb verteld?”

Hij antwoordde in het Frans: “Ik heb alles begrepen wat je zei, en het klopt allemaal. Stel nou dat we een afspraak maken met de Andalusische leiders en ze een gigantische vloot toesturen zodat ze een invasie van Iberië starten middels onze troepen… Zouden we Spanje dan kunnen verslaan?”
Ik zei: “Het is voor de Andalusiërs onmogelijk om met zo’n voorstel in zee te gaan zonder uitdrukkelijke toestemming van de verschillende heersers in wiens landen ze nu verblijven.”
Hij zei: “Stel nou dat we een overeenkomst weten te sluiten met de sultan van Marrakech en de Grote Heerser [de Ottomaanse sultan], met wie ik de Opperste Sultan bedoel, de Leider van de Islam en het Geloof. Een overeenkomst waarin we onze aanvallen op de Koning van Spanje coördineren om zijn land te veroveren?”
Ik zei: “Indien dat lukt zou dit een erg gunstige zaak zijn, maar of dit bereikt kan worden is zeer twijfelachtig. Echter, als zoiets tot stand zou kunnen komen dan zouden ze zeker in staat zijn Spanje te veroveren. Moge God het doen terugkeren onder de heerschappij van de islam!”

Links: prins Maurits van Oranje-Nassau (1567-1624), schilderij van Michiel Jansz. van Mierevelt. Rechts: ‘Het ontploffen van het Spaanse admiraalsschip tijdens de zeeslag bij Gibraltar’ – Cornelis Claesz. van Wieringen. Bron: Rijksmuseum.

Toen zei hij: “Schrijf een gecodeerde brief en geef hem een kopie zodat we met elkaar in contact kunnen blijven.” Ik kreeg een kopie. Daarna zei hij tegen me: “Vraag wat je verlangt”, wat neerkwam op ‘vraag van me wat je maar wilt’. Een van de eigenschappen van de christelijke koningen is dat wanneer ze een individu vragen iets van ze te verzoeken, ze dit verzoek altijd in vervulling brengen. Daarom komt het heel zelden voor dat ze zo’n voorstel doen. Ze doen het alleen bij personen met wie ze erg tevreden zijn.
Ik zei tegen mezelf: ‘De christenen beschuldigen de moslims er regelmatig van hebzuchtig te zijn, en deze prins heeft zeer waarschijnlijk slechts enkele moslims in zijn leven gezien, waaronder ikzelf. Om aan te tonen dat deze beschuldigingen vals zijn zal ik hem niet om geld vragen. Hij zal dan zien dat er onder hen zijn die niet hebzuchtig zijn naar welvaart.’
Ik zei: “Ik heb slechts één simpel verzoek”.
Hij zei: “Wat is het?”
Ik zei: “Dat je de kapitein van het schip dat ons naar huis zal brengen opdraagt ons goed te behandelen.”
Hij zei: “Alleen dit!?”
Ik zei: “Ja.”
Hij zei: “Gaat en vindt je schip, en achterhaalt de namen van de kapitein en de koopman, en keert dan terug naar mij.”

Toen gaf ik hun namen en hij beval zijn persoonlijke secretaris voor beiden een brief te schrijven waarin hij hen opdroeg ons goed te behandelen, met op elk document de koninklijke [prinselijke] zegel. Beide mannen waren blij met de brieven. De koopman behandelde ons hoffelijk, bediende ons met verschillende zoete gerechten en gaf ons zelfs wat dadels, een schaarse delicatesse onder hen [de christenen] gezien deze werden geïmporteerd uit moslimlanden, de enige regio’s in de wereld waar deze vrucht te vinden is.”

Einde citaat.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *